Lentemanifest

Op 2 april 2003

Onderstaande tekst is NIET afkomstig van de N-VA, maar wel van volgende auteurs:
Ludo Abicht, Raoul Bauer, Roger Blanpain, Carine Boonen, Herman Candries, Guy Celen, Richard Celis, Jos Daniëls, Eric Defoort, Peter Degadt, Luc Delanghe, An De Moor,Antoon Dieusaert, Norbert D'hulst, Kristien De Cannière-Meerts, Marc De Clercq, Roger Dillemans, Koen Geens, Willy Geysen, Georges Heeren, Dirk Heremans, Jan Kerkhofs, Emiel Lamberts, Godfried Lannoo, Katlijn Malfliet, Vic Nachtergaele, Herman Nys, Danny Pieters, Karel Rimanque, Jef Roos, Tine Ruysschaert, Paul Schoukens, Annick Schramme, Robert Stouthuysen, Hugo Vandamme, Herman Van der Wee, Dirk Van de Voorde, Paul Van Orshoven, Carlos Van Peteghem, Josse Van Steenberge, Rudy Verhoeven, Remi Vermeiren
De tekst verscheen op 2 april in De Standaard als opinie-artikel, en werd hier met toestemming overgenomen.

De mondialisering van de economie, de internationalisering van de arbeidsmarkt en de vergrijzing zetten onze welvaartsstaat onder druk. In het nabije verleden beschikte Vlaanderen over een aantal troeven om hiermee om te gaan. Voorbeelden hiervan zijn onze centrale ligging in Europa, onze havens, de aanwezigheid van Europese instellingen in Brussel, een goed geschoolde bevolking en een intens sociaal overleg. Dat totaalpakket lokte buitenlandse investeringen, technologie en know how naar Vlaanderen, veel meer dan naar andere Europese landen. Dat comparatieve voordeel dreigt verloren te gaan, al was het maar omdat het zwaartepunt van Europa naar het oosten verschuift. Bovendien bouwden we een aantal structurele handicaps op zoals hoge loonkosten en een gebrekkige overheidsadministratie. Het is dan ook geen toeval dat Vlaanderen in 2001 in de lijst van welvarende Europese lidstaten en regio's (volgens bbp per inwoner) een middenpositie innam. In 1995 kwam Vlaanderen nog net na de top-drie.

Maar er zijn ook andere dan materiële problemen. De welvaartsstaat staat onder druk, en ook de staat van het welzijn roept vragen op. Veel mensen hebben vandaag het gevoel er alleen voor te staan, geen greep te hebben op hun omgeving, op hun toekomst. Twaalf procent van de Vlamingen kampt met ernstige psychische problemen. De wachtlijsten in de zorg nemen toe. Betaalbare kinderopvang vinden is niet vanzelfsprekend. De wachtlijsten voor een sociale huurwoning blijven lang. Dit is niet het Vlaanderen waarnaar wij streven. Wij kunnen en willen ons niet neerleggen bij een samenleving waar mensen uit de boot vallen wegens geen werk, onbetaalbare woningen, psychische klachten of medische problemen.

De komende jaren worden op vele vlakken beslissende jaren voor Vlaanderen. De opgesomde knelpunten vragen om institutionele hervormingen. Het is onze overtuiging dat we nood hebben aan meer Vlaanderen (Wallonië) om tot een beter Vlaanderen (Wallonië) te komen. Aan de ene kant moet door decentralisatie de kwaliteit van de overheidswerking erop vooruitgaan. Aan de andere kant moeten beleidsdomeinen waar schaalvoordelen spelen, naar een hoger (idealiter Europees) niveau worden getild. Maar dan wel vanuit Vlaanderen.

Tijdens de afgelopen jaren werd dat zo noodzakelijke proces van subsidiariteit eerder afgeremd dan gestimuleerd. Er is zelfs een beweging aan de gang waarbij de federale regering systematisch ingrijpt in Vlaamse bevoegdheden en het Vlaamse beleid recupereert. Zo bevat het federale regeerakkoord van 8 juli 2003 meer dan twintig maatregelen die Vlaamse bevoegdheden betreffen. Wij noemen slechts het stedelijk beleid, de begeleiding van werklozen, het preventieve gezondheidsbeleid en het gezinsbeleid. Internationaal (zeker in de internationale culturele betrekkingen) heeft Vlaanderen zich te weinig geprofileerd. Vlaanderen weegt ook niet langer op de Belgische besluitvorming. Dat geldt zowel voor een aantal zuiver communautaire materies zoals bijvoorbeeld de faciliteitenregeling, de toegevoegde rechters of de bescherming van de nationale minderheden, als voor belangrijke sociaal-economische aangelegenheden, zoals de premies voor tijdskrediet, de zorgverzekering, een goed treinaanbod, efficiënte maatregelen inzake mobiliteit en verkeersveiligheid. Het Lambermont-akkoord ten slotte realiseerde geen echte fiscale autonomie. Het droeg wel middelen, maar geen wezenlijke bevoegdheden over naar de regio's.

Het is daarom essentieel dat Vlaanderen op een aantal cruciale domeinen zoals welzijns- en gezondheidszorg, werkgelegenheid, justitie of gezinnen, een eigen, geïntegreerd beleid kan voeren dat blijk geeft van duidelijke keuzes, visie en bestuurskracht. De noodzakelijke defederalisering vereist ook financiële verantwoordelijkheid. Maar dat betekent niet dat voor solidariteit tussen gemeenschappen en solidariteit binnen gemeenschappen verschillende ethische principes gelden. Het doel is en blijft solidariteit tussen personen op een zo breed mogelijk niveau te organiseren. Maar vermits beleidsbeslissingen van de regio's de kostprijs van de solidariteit beïnvloeden, is het niet meer dan normaal de regio's financieel meer verantwoordelijk te maken of in elk geval de solidariteit transparant te maken. Laten wij dit toepassen op enkele cruciale domeinen.

WIJ pleiten ervoor om de deelstaten integraal bevoegd te maken voor het gezins- en gezondheidsbeleid. De deelstaten moeten over alle hefbomen kunnen beschikken om een gezinsvriendelijke samenleving tot stand te brengen. Net zo impliceert een geïntegreerde zorg dat de bevoegdheid voor het milieu-, huisvestings-, welzijns- en het gezondheidsbeleid op één en hetzelfde niveau liggen.

De wettelijke ziekteverzekering moet een volksverzekering worden die een volwaardige bescherming biedt voor iedereen. De financiering van de ziekteverzekering uit algemene middelen is aangewezen omdat het gaat over kostencompenserende uitgaven voor risico's van de burger, los van zijn professionele of familiale status. Gemeenschappen worden gecompenseerd voor factoren die een invloed op de uitgaven hebben, maar waarvoor de gemeenschappen zelf geen verantwoordelijkheid dragen (zoals leeftijdssamenstelling of inwoneraantal).

Op analoge wijze moet het werkgelegenheidsbeleid gestalte krijgen op een niveau dat economisch en sociaal een duidelijke samenhang vertoont. Er zijn grote regionale verschillen in de werkgelegenheidsgraad, net zoals er ook grote intraregionale verschillen zijn. Er moet meer ruimte komen voor een werkgelegenheidsbeleid dat uitgaat van een streekvisie, gebaseerd op een sterkte-zwakteanalyse van de regio.

In het kader van de vergrijzing zijn volgende beslissingen cruciaal: lagere lasten op arbeid, een betere sociale zekerheid, een aanzienlijke vermindering van de overheidsschuld en een verhoging van de werkgelegenheidsgraad. Dat vereist onder meer een snelle aanpak van de Waalse problemen. Als solidariteit niet mag stoppen aan de taalgrens, dan kan ook verantwoordelijkheid daar niet stoppen. Het ene kan niet zonder het andere. De regionale situatie op de arbeidsmarkt moet weerspiegeld worden in de loonvorming. Zoals de lonen in Vlaams-Limburg en Nederlands-Limburg niet dezelfde zijn, zo is er niets dat gebiedt dat de lonen in Vlaanderen en Wallonië dezelfde zijn. Binnen één deelstaat bestaan er trouwens ook grote loonverschillen voor dezelfde functie naargelang van de sector-cao. Daar kan iedereen blijkbaar mee leven.

De regio's moeten ook mee financiële verantwoordelijkheid dragen voor het stelsel van de werkloosheidsverzekering. In Vlaanderen, maar nog veel meer in Wallonië, is de controle op werkwilligheid in aanzienlijke mate weggevallen, juist omdat de instelling die voor de arbeidsbemiddeling zorgt regionaal is (VDAB in Vlaanderen, FOREM in Wallonië) en omdat de instelling die de werklozen uitbetaalt en mag schorsen (RVA) federaal is gebleven. Pas als de deelstaten financiële verantwoordelijkheid dragen voor het stelsel en een onvoldoende werkwillige werkloze hen zelf geld kost, hebben ze er belang bij om de controle op de werkwilligheid ernstig te nemen.

De problemen op het domein van veiligheid en justitie zijn in grote mate terug te brengen tot een probleem van bestuurskracht. De huidige federale organisatie van het veiligheids- en justitiebeleid maakt het vaak onmogelijk om tijdig degelijke en correct uitgevoerde oplossingen uit te werken voor de vele concrete verwachtingen van mensen, zoals bijvoorbeeld de aanpak van de jeugdcriminaliteit of de meer resultaatgerichte en prestatiegebonden organisatie en werking van politie en justitie als overheidsdiensten.

De oorzaak van de gebrekkige werking van justitie is veelal terug te brengen tot een fundamenteel verschil in visie tussen Vlaanderen en Wallonië. Bijvoorbeeld op de aanpak van en het omgaan met fenomenen zoals jeugddelinquentie, verkeerscriminaliteit en sociale, economische en fiscale fraude. Behalve de visie op handhaving loopt ook die op de inrichting, organisatie, samenstelling en de werking van politie en justitie sterk uiteen. Dat verschil in visie is op zich geen probleem, voor zover we aan de deelstaten de mogelijkheden bieden om - binnen precies te omlijnen grenzen - zelf vorm te geven aan een veiligheids- en justitiebeleid.

In de meeste (con)federale staten is de basisbevoegdheid voor politie, veiligheid en justitie een deelstaatmaterie. Een coherente defederalisering heeft niet alleen betrekking op de inrichting van de rechtbanken, van politie en parket, maar ook op de wetgevende bevoegdheid over de rechterlijke organisatie en de bevoegdheden van en de procedure bij de deelstaatrechtbanken. De confederale overheid krijgt de bevoegdheid toegewezen om een aantal minimum- en randvoorwaarden te bepalen waaraan de deelstaatwetgeving voor justitie en politie moet voldoen. Er zijn voldoende technieken voorhanden om erover te waken dat de eenheid van rechtsmacht wordt gewaarborgd of te verhinderen dat het confederaal recht niet correct meer zou worden toegepast.

De doorgedreven communautarisering van het onderwijs was een weldaad voor Vlaanderen. Ook de 'culturele autonomie' maakte voorheen reeds een eigen cultuurbeleid mogelijk. Inzake wetenschappelijk onderzoek is tot dusver niet eenzelfde duidelijke stap gezet. De primaire bevoegdheid is wel overgegaan naar de gemeenschappen en de gewesten, maar de federale overheid behoudt een aantal restbevoegdheden met aanzienlijke budgetten. Ruim een derde van de publieke gelden voor wetenschappelijk onderzoek in België wordt nog federaal toegewezen, en niet altijd op de gepaste manier of volgens de beste criteria. De omvang van die budgetten is groter dan de federale bevoegdheid en de federale overheid beweegt zich regelmatig op de bevoegdheidsdomeinen van gemeenschappen en gewesten. Het beleid voor ruimteonderzoek bijvoorbeeld is ondoorzichtig en rond het ESA-programma wordt een rookgordijn opgetrokken. Vlaanderen moet hier veel waakzamer zijn.

De situatie, ambities en prioriteiten zijn erg verschillend tussen Vlaanderen en Wallonië. Vlaanderen sluit beter aan bij de internationale groei terzake. De Vlaamse strategieën voor wetenschappelijk onderzoek moeten rekening houden met de eigen context en uitgesproken gericht zijn op de internationale dimensie. We staan rechtstreekse internationale netwerking en samenwerking voor, zonder de vaak belastende tussenweg van federale instanties.

Er blijven ook niet te veronachtzamen aandachtspunten zoals de nood aan meer onderzoekers en wetenschappelijk-technisch geschoolden, de achterstelling van de humane wetenschappen, de genderproblematiek, het evenwicht tussen de verschillende vormen van wetenschappelijk onderzoek, de ondersteuning van de hele innovatieketen en een wereldwijde kennisdeling.

WE pleiten dus voor meer bevoegdheden op lokaal en deelstaatniveau. Brussel blijft daarbij de opdracht vervullen van tweetalig gebied en hoofdstad van Vlaanderen, België en Europa en waar Vlamingen op alle niveaus volwaardig aan het bestuur deelnemen. Tezelfdertijd moet die gedecentraliseerde overheid bescheiden, degelijk en betrouwbaar zijn. Een overheid die te veel hooi op de vork neemt, creëert haar eigen teleurstellingen. Politici worden dan geconfronteerd met niet ingeloste verwachtingen en burgers en ondernemingen met een gebrekkige publieke dienstverlening. De natuurlijke neiging van politici en beleidsmakers is hierop te reageren met nieuw beleid en meer regels. De overheid belandt hiermee in een vicieuze cirkel waarbij de kloof tussen beleid en uitvoering steeds groter wordt. Een overheid, die zich bewust is van haar beperkingen, durft burgers, ondernemingen en organisaties op hun eigen verantwoordelijkheden te wijzen en voert een beleid met en niet tegen het middenveld. Dat is de meest duurzame manier om het sociale kapitaal, het vertrouwen van mensen zowel in elkaar als in de publieke instellingen, aan te scherpen. Sociaal kapitaal is een belangrijke gangmaker voor welvaart en welzijn.

De overheid moet bescheiden zijn door het primaat van het particulier initiatief, ook in de social-profit, te waarborgen. De overheid moet de instellingen en organisaties die non-profit activiteiten ontplooien in de gezondheidszorg, de cultuur, het onderwijs of het welzijnswerk, voluit ondersteunen. Tegelijkertijd moet de overheid die instituties maximale ruimte geven voor ondernemerschap. De overheid mag scholen met eigen pedagogische opvattingen en zorginstellingen met hun specifieke zorgvisie dus niet ontmantelen of degraderen tot onderaannemers. De overheid moet gelijke kansen bieden en vooral toezien op de financiële, geografische en kwalitatieve toegankelijkheid van die essentieel geachte voorzieningen. Elke mens heeft tenslotte recht op een volwaardige participatie in de samenleving.

Het kan voor ons niet dat, onder druk van Europese regelgeving en rechtspraak of onder impuls van de Wereldhandelsorganisatie in het kader van Gats, de eigen socio-economische dynamiek van het Vlaamse middenveld zou verdwijnen. We willen niet dat belangrijke sectoren zoals de gezondheidszorg, het onderwijs, de welzijnssector en de sociale woningbouw zonder meer worden onderworpen aan de regels van de vrije markt. Wij moeten vermijden dat ziekenfondsen of scholen zich enkel zouden bekommeren om de meest gezonde mensen of de beste leerlingen. Daarom kiezen we resoluut voor strikte regels en een zichtbare hand want anders dreigt een publieke dienstverlening met twee snelheden te ontstaan.

De Europese Unie mag dus geen louter economische ruimte zijn. Europa moet een sociaal Europa zijn, een gemeenschap waar mensen en volkeren in erkenning van ieders eigenheid solidair samenleven. Die solidariteit moet eveneens een wezenskenmerk zijn van elk constitutief bestanddeel van de Unie, en dus ook van Vlaanderen. Solidariteit betekent opkomen voor een democratische multiculturele samenleving en bereid zijn te betalen voor risico's waarmee men zelf niet of minder geconfronteerd wordt. De solidariteit die wij voorstaan, verbindt ook alle delen van de Unie, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. De solidariteit die Vlaanderen ook morgen met Wallonië wil opbrengen, zien we zo uiteindelijk opgaan in een solidariteit tussen alle constitutieve bestanddelen van de Unie: transparant en op alle domeinen.

Het is nodig dat de Vlamingen hun lot in eigen handen nemen wat hun gezondheid, hun jobs en hun veiligheid aangaat. Alleen door wetenschappelijk onderzoek volledig te beheren, kan Vlaanderen er staan in het Europa en de wereld van morgen, maar niet in zichzelf gekeerd noch egoïstisch. Het Vlaanderen waarnaar wij streven is solidair zowel binnenin, als naar zijn buren dichtbij (Wallonië en de andere regio's van de Unie) en ver weg. Vlaanderen wordt een betere plaats voor al wie er leeft, en een betrouwbare partner met een warm hart in een globaliserende wereld.

De tijd van studie is voorbij. Moedige politici moeten nu resoluut de daad bij het woord voegen.

Hoe waardevol vond je dit artikel?

Geef hier je persoonlijke score in
De gemiddelde score is